Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2232

Datum uitspraak2006-04-10
Datum gepubliceerd2006-04-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200602144/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 26 november 2004 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) verzoeker onder aanzegging van bestuursdwang gelast het aan de Weesperzijde ter hoogte van de Schollenbrugstraat/Schollenbrug afgemeerde [naam woonschip] vóór 7 januari 2005 te verwijderen en verwijderd te houden uit de wateren van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer.


Uitspraak

200602144/2. Datum uitspraak: 10 april 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: [verzoeker], wonend te [woonplaats], mede namens de erven van [partij], tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 04/6707 en AWB 05/5548 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2006 in het geding tussen: verzoeker en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam. 1.    Procesverloop Bij besluit van 26 november 2004 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) verzoeker onder aanzegging van bestuursdwang gelast het aan de Weesperzijde ter hoogte van de Schollenbrugstraat/Schollenbrug afgemeerde [naam woonschip] vóór 7 januari 2005 te verwijderen en verwijderd te houden uit de wateren van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer. Bij besluit van 4 oktober 2005 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 6 februari 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 20 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Bij deze brief heeft verzoeker de Voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 3 april 2006 heeft het dagelijks bestuur een memorie ingediend. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 april 2006, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. drs. D.H. Woelinga, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. S.F.M. Heijsen, ambtenaar bij het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    De Voorzitter stelt voorop dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en de bestuursdwangaanschrijving in stand heeft gelaten. 2.3.    Het verzoek om voorlopige voorziening is erop gericht dat het woonschip niet behoeft te worden verwijderd totdat onherroepelijk op de aanvraag van verzoeker om een ligplaatsvergunning is beslist. 2.4.    Een beoordeling van de in het hoger beroepschrift, tevens inhoudende verzoek om voorlopige voorziening, opgenomen gronden zal plaatsvinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure. 2.5.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de [naam woonschip] buiten het gebied is afgemeerd dat in het geldende bestemmingsplan is bestemd voor het afmeren van woonschepen. Voorts is gebleken dat de [naam woonschip] in onbewoonde staat is. Bij afweging van de betrokken belangen, waaronder in het bijzonder het belang van het dagelijks bestuur bij handhaving van het bestemmingsplan tegenover de louter financiële belangen van verzoeker, acht de Voorzitter deze laatste belangen onvoldoende zwaarwegend om de door verzoeker gewenste voorlopige voorziening te treffen. Bij dit oordeel heeft de Voorzitter tevens betrokken de staat waarin het schip blijkens de ter zitting overgelegde foto's verkeert. Voorts is in aanmerking genomen dat, indien de [naam woonschip] is verwijderd en de procedure in hoger beroep toch tot het oordeel zou leiden dat de [naam woonschip] aan de Weesperzijde mag blijven afgemeerd, de situatie eenvoudig kan worden hersteld. Het verzoek wordt dan ook niet ingewilligd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom    w.g. Peute Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2006 391.